De leverancier van de data start met het maken van een vliegplan. Hiervoor heeft hij een aantal zaken nodig:

  1. Gebiedsbegrenzing
  2. Specificaties van de data (puntdichtheid, puntverdeling)

Op basis van de gevraagde puntdichtheid bepaalt de leverancier de vlieghoogte. Daarbij zijn ook de volgende gegevens van belang:

  1. Reflectiviteit van het terrein in combinatie met de scannerinstellingen
  2. Terrein hoogte variatie
  3. Snelheid van het vliegtuig

Ad 1. De reflectiviteit van het terrein bepaalt hoeveel signaal het terrein reflecteert. Hoe minder het terrein reflecteert hoe lager de vlieghoogte moet zijn. Een andere optie is om de power van de laserscanner te verhogen maar daardoor wordt de pulsfrequentie (het aantal pulsen dat per seconde wordt uitgezonden) verlaagd.

Ad 2. Bij hoogtevariatie in het terrein is de laagste hoogte bepalend voor het behalen van de minimale puntdichtheid. De hoogste hoogte bepaalt vervolgens de effectieve strookbreedte.

Afbeelding 1 hoofdstuk 1

Ad 3. Hoe langzamer het vliegtuig vliegt hoe hoger de puntdichtheid op de grond. Tot voor kort waren langzame vliegtuigen noodzakelijk om in één strook een puntdichtheid van 8 pt/m2 te realiseren. Met de snelle ontwikkeling van de LiDAR systemen wordt een veel hogere puntdichtheid gerealiseerd in één vliegstrook. Daardoor kunnen vliegtuigen hoger en/of harder gaan vliegen om de minimumeis te realiseren.

Uiteindelijk resulteren deze uitgangspunten in een ideale vlieghoogte en resulterende breedte van de vliegstrook. Deze vliegstroken worden vervolgens zo efficiënt mogelijk over het in te vliegen gebied gepland.

ahn hoofdstuk 1 afbeelding 2

Tot slot zijn beperkingen in het luchtruim van grote invloed op de vliegplanning. Dit vereist soms om op andere hoogte te gaan vliegen of om vluchten op andere tijdstippen in te moeten plannen.